Soms leren we in onze kindertijd om onze gevoelens en emoties te verdrukken, te onderdrukken, te ‘maskeren’. We observeren dit patroon op vroege leeftijd bij onze ouders. Soms worden we expliciet of impliciet gewezen op de ‘gevolgen’ van het tonen van onze gevoelens of emoties. ‘Doe niet zo raar, kijk, iedereen kijkt naar jou.’ ‘Doe eens gewoon, dat is al goed genoeg.’ ‘Wat ben jij toch emotioneel.’ Of we leren dat het beter is om onze gevoelens voor onszelf te houden, zodat één van onze ouders of beide ouders gelukkig zijn. Want we willen hen niet dat ons verdriet, onze boosheid, onze frustratie… hen belast.
Kortom we leren dat : wanneer we onze gevoelens voor onszelf houden, dan gedragen we ons ‘goed’ of ‘flink’ en kunnen we ‘overleven’. We ontvangen een (deel) aandacht, liefde, warmte van de andere en ervaren een gevoel van verbinding met de ander.
Echter, je begrijpt dat op die manier een patroon, een overlevingsmechanisme, ontstaat van ‘ontkennen’ of ‘verstoppen’ van jouw gevoelens, teneinde geen afwijzing te ervaren en wel liefde en aandacht te ontvangen. Alleen zijn of uit verbinding zijn, lijkt het ergste wat je kan overkomen en je wenst het liefst te ‘versmelten’ met de ander. Dus wij verbergen onze gevoelens voor de andere en ook vaak voor onszelf. We hebben geen contact of verbinding met onszelf, onze gevoelens, want we stellen ons zelf niet oprecht de vraag ‘hoe voel je je?’. Bijgevolg houden we deze gevoelens (onbewust) vast in ons lichaam en na verloop van tijd vallen we ziek.